“Motorische Ontwikkelingsfasen”
Er zijn verschillende theorieën die de volgorde van ontwikkeling van de motoriek beschrijven en verklaren.
• vaardigheidslijnen
• senso-motorische ontwikkeling van Ayres
• (neurologisch) ontwikkelingsmodel van Mesker
• ontwikkelingslijnen van Gesell
De verschillende theorieën en ontwikkelingslijnen kunnen naast elkaar , maar ook samen toegepast worden.
Vaardigheidslijnen:
Volgens de vaardigheidslijnen ontwikkelen kinderen zich in een bepaalde volgorde en in een bepaald tempo. Bv. met 3 maanden kan een baby van buik naar rug draaien, met 1 jaar gaat een kind lopen, met 2 jaar kan een kind met ogen dicht stevig stil staan, een looppas maken, van een verhoging van 20 cm stappen, trappelen als het omhoog wil springen, staand de trap op lopen, een goed aangespeelde ballon raken en een zelf opgespeelde ballon met de ogen volgen. Bepaalde vaardigheden zijn meer met elkaar verbonden dan andere. Zo zijn kruipen en klimmen meer met elkaar verbonden dan kruipen en gooien.
Senso-motorische ontwikkeling van Ayres:
Bij senso-motorische ontwikkeling staat de ontwikkeling van de samenwerking en interactie tussen de zintuigen en motoriek centraal. Een goede werking tussen de zintuigen en de verwerking van de binnenkomende prikkels is nodig om een goed beeld van ons lichaam en zijn omgeving te krijgen. Er zijn 5 zintuiglijke waarnemingen die belangrijk zijn bij het goed interpreteren naar ons bewegingsmechanisme:
• het auditieve (gehoor)
• het vestibulaire (evenwicht en balans)
• het visuele (gezichtsvermogen)
• het proprioceptieve (spieren en gewrichten)
• het tactiele (voelen)
Het samenwerken van de verschillende zintuiglijke waarnemingen is belangrijk om bepaalde handelingen en bewegingen te maken.
Neurologisch ontwikkelingsmodel van Mesker
De samenwerking en coördinatie tussen verschillende lichaamsdelen (links-recht/onder-boven) is belangrijk. Met de rijping van het centraal zenuwstelsel verandert ook het bewegingspatroon van een kind volgens een vaste ontwikkelingsvolgorde. De door te lopen fasen zijn:
• A-symmetrische fase of surffase
• symmetrische fase
• lateralisatie fase
• dominatie fase
In de 1ste ontwikkelingsfase (a-symmetrische fase of surffase (vooral zichtbaar van 0 tot 9 maanden) is de spierspanning in de lichaamshelften tegenovergesteld. Als bv de rechterhand knijpt, spreidt de linkerhand. In deze fase laat een kind allerlei spartelende en trappelende bewegingen zien.De a-symmetrische fase is een belangrijke fase. In de fase leert het kind kruipen, lopen en een fietsbeweging maken (spartelen met de benen in de lucht). Daarbij is de kruipfase een belangrijke fase in de ontwikkeling. Bij het kruipen wordt er gesteund op 4 (in kruiphouding staan), op 3 (iets pakken vanuit een kruiphouding) of 2 steunpunten. Dit is de basis voor het evenwicht. Het kruipen is een kruisbeweging. De linkerarm gaat gelijktijdig met het rechterbeen naar voren en andersom. Het steunen op de handen vergroot de mobiliteit van de pols. Kinderen die bv. niet of nauwelijks gekropen hebben, laten bij het maken van een koprol vaker een vreemde handplaatsing zien (bv op de handrug).
Tijdens de symmetrische fase (3 tot ongeveer 6 jaar) is de linker- en rechterhersenactiviteit gelijk. De linker lichaamshelft maakt nu dezelfde gespiegelde beweging als de rechter lichaamshelft . Hetzelfde geldt voor het onder- en bovenlichaam. De beweging van een trekpop is een voorbeeld van een symmetrische beweging (armen en benen spreiden en sluiten tegelijk). In deze fase is het nog niet goed mogelijk de lichaamshelften afzonderlijk van elkaar te bewegen. De symmetrische fase laat dus een gelijke meebeweging zien (bv links knijpen, rechts knijpen), bij de antagonistische fase is een tegenbeweging te zien (bv links knijpen, rechts spreiden).
In lateralisatie fase (zichtbaar vanaf 1 jaar en het best te zien tussen 6 en 9 jaar) ontstaan de verschillen in de rechter- en linker hersenhelft. De ene hersenhelft kan een aansturing geven zonder dat de andere hersenhelft meedoet. Dit maakt het mogelijk om onafhankelijk van elkaar verschillende bewegingen met verschillende lichaamsdelen te maken. Het aanleren van de schoolslag wordt nu mogelijk. De armen en benen maken los gekoppeld van elkaar een andere beweging. Ook het touwtjespringen waarbij het kind zelf draait en tegelijk huppelt, wordt mogelijk. In de lateralisatie fase ontwikkelt het ene lichaamsdeel zich doelgericht en het andere lichaamsdeel meer ondersteunend. Bijvoorbeeld de schrijf- en steunhand en een schiet- en steunbeen.
In dominante fase is het mogelijk om de verschillende lichaamsdelen te laten samenwerken zonder (dwang)meebewegingen.
Ontwikkelingslijn van Gesell
Voor de grote motoriek zijn er 4 ontwikkelingslijnen:
• ontwikkeling van kop naar voet (evenwicht)
• ontwikkeling van binnen (romp) naar buiten (ledmaten)
• ontwikkeling van enkelvoudige naar samengestelde bewegingen
• ontwikkeling van totaal (massaal) bewegen naar lokaal (effectief) bewegen
De ontwikkeling van kop naar voet begint al wanneer een kind in de eerste maanden van zijn leven het hoofd omhoog of rechtop wil houden. Als een kind ongeveer 6 maanden is wil het gaan zitten. Hierna komt de kruip en sta fase. Bij al deze ontwikkelingen heeft het kind evenwicht en balans nodig om de bewegingen uit te kunnen voeren. Kinderen met een zwak ontwikkeld evenwicht hebben vaak corrigerende bewegingen met de armen en “wiebelend” hoofd. Deze kinderen hebben vaak laat leren zitten, niet of laat leren kruipen en laat leren fietsen op een tweewieler.
De ontwikkeling van “ binnen naar buiten” gaat vanuit de romp via de gewrichten (schouders en heupen) naar buiten tot in de teen- en vingertoppen. Voor het schrijfproces is het een voorwaarde om met de ontwikkeling al zo ver te zijn dat de schrijfbeweging niet meer uit de schouder komt maar vanuit de pols.
De volgende ontwikkeling fase is van enkelvoudige- naar samengestelde bewegingen. Van eenvoudige naar complexere bewegingen. Wanneer een kind eerst leert springen en daarna leert touw draaien kan het met de beide bewegingen samen touwtjespringen.
Bij de ontwikkelfase van totaal naar lokaal wordt de beweging eerst nog ondersteund door bewegingen van andere lichaamsdelen maar naarmate de ontwikkeling zich voortzet zal er meer ontspanning en minder meebewegingen zichtbaar zijn.
Informatie uit zorg voor beweging in de PABO
|